De
ijzertijd (in West-Europa van ca. 800 voor Chr. tot de
romeinen naar de lage landen komen - ca. het begin van onze jaartelling) is de periode in de
prehistorie die volgde op de bronstijd. De naam duidt op het veelvuldig gebruik van
ijzer bij het maken van metalen voorwerpen.
ijzer heeft diverse voordelen tegenover
brons
Het is harder, dus beter geschikt voor wapens en gereedschap
Het is makkelijker te bewerken
Het is makkelijker te repareren
De grondstof ervoor kan ter plaatse worden gevonden
Het gaat langer mee
Deze voordelen zorgden ervoor dat bij voorkeur
ijzer werd gebruikt voor allerlei wapens en gereedschap en dat het
brons werd omgesmolten tot sieraden en siervoorwerpen (vooral armbanden en paardentuig).
De
ijzertijd is de jongste periode van de
prehistorie en eindigt met de uitvinding van het schrift. De exacte periode van de
ijzertijd is afhankelijk van de cultuur en geografische ligging.
Typische elementen uit de
ijzertijd -die in mindere mate of helemaal niet voorkwamen in de bronstijd- zijn:
Broeken (van wol of linnen, vaak geruit)
IJzeren voorwerpen zoals bijlen, wapens, gereedschap, zagen
Bronzen munten
Bronzen situlae (zie hieronder)
Slingerkogels
IJzerwinning uit de natuur (Veluwe, moerasijzererts in het noorden, ijzeroer uit Brabant)
Een soort "upperclass" die bijzondere voorwerpen bezat zoals goud en koraal
Een koningsgraf uit Oss (ongeveer 500 v.C.) bevatte bijzondere grafgiften en is de grootste die ooit in West-Europa is gevonden (52 m. doorsnede!).
Via handel kwamen er nog andere voorwerpen naar Nederland. Opvallend zijn zogenaamde bronzen situalae (emmers) die in Centraal-Europa werden gemaakt om wijn te mengen met water (een typisch
romeins/Grieks gebruik). Er zijn er in Nederland 9 gevonden.